Wandelend Wijs in de Krimpenerwaard
Gepubliceerd opDe wandeling is onderdeel van de reeks ‘Wandelend Wijs’, georganiseerd door Team Dieper Wortelen van LVVN-RTLG. De titel is niet toevallig gekozen: wandelen blijkt een uitstekende manier om tot gesprek te komen, los van tafels en schema’s. “Al lopend kijk je anders, denk je anders, en praat je anders”, zegt managementconsultant van Royal HaskoningDHV en initiatiefnemer Pieter van Ree bij de start. “De dialoog over het landelijk gebied vraagt niet alleen om beleid, maar ook om ontmoetingen, op de plek waar het allemaal om draait. Om te luisteren naar elkaar, naar verhalen over wat mensen beweegt of wat beweging juist in de weg staat.”
Met een koek en een bak koffie achter de kiezen zet de groep zich in beweging. De Krimpenerwaard is een omvangrijk veenweidegebied, typisch voor de laaggelegen gebieden van Zuid-Holland en Utrecht. Door het graven van sloten is het natte veen in de loop der tijd ontwaterd en bruikbaar geworden voor landbouw. Waar vroeger akkerbouw plaatsvond, zie je nu vooral melkvee en schapen.
Bodemdaling, oxidatie, biodiversiteit
Onderzoeker Michael van Buuren van Wageningen Universiteit vertelt hoe de bodem hier is opgebouwd uit lagen klei en veen; een erfenis van de eeuwenlange strijd tussen zee, rivier en mens. “Er ligt vaak een kleidek op het veen, en daaronder kunnen dikke veenlagen zitten die door oxidatie net zo veel CO₂ uitstoten als in pure veengebieden. Dat maakt de opgave hier niet kleiner.” Want het gebied kampt ook met verzilting, afnemende biodiversiteit en bodemdaling. Die dalende bodem zorgt voor problemen met wegen, gebouwen en waterbeheer. Daarnaast is de druk op de ruimte groot, zeker in het Groene Hart. Grond is duur, wat het moeilijk maakt om veehouderijen minder intensief te laten werken. Toch wordt er volop geëxperimenteerd met duurzaam beheer. Boeren werken samen aan natuurvriendelijke landbouw en bescherming van weidevogels.
Eén van hen is de Vlistse melkveehouder Arjan Mulder, winnaar van de Gouden Grutto. “Hier broeden ze elk jaar”, zegt hij, terwijl hij over zijn land wijst. “Grutto’s, kieviten, tureluurs. We hebben er dit jaar 128 geteld. De populatie groeit weer een beetje, en daar ben ik trots op.” Hij vertelt hoe hij met drie jonge boeren samenwerkt aan weidevogelbeheer. “Elk stuk land bewerken we een beetje anders. Op vijf plekken pompen we met een door zonne-energie aangedreven pompje water op het land. Dat veroorzaakt een plas, een voedselbron – een snackbar zo je wilt – voor de weidevogels. Sommige delen maaien we niet, dat is belangrijk om de kuikens vliegvlug te krijgen zodat ze overleven. Zijn de vogels naar het kortere gras getrokken, dan kunnen we de oorspronkelijke broedplekken maaien.”
Maar die keuze heeft consequenties. “We kunnen minder efficiënt werken; we maaien later, werken in kleine stukken en bemesten minder. Ons gras is daardoor wat minder goed verteerbaar, wat leidt tot een lagere melkproductie. En onze CO2-uitstoot is per liter melk hoger. De melkfabriek rekent ons daarop af. We gaan dan ook wisselen van melkafnemer, naar eentje die óók een kleine vergoeding geeft voor natuurbeheer. De discussie thuis is wel vaak: hoe ver gaan we? Want er moet wel brood op de plank komen. Toch is het de moeite waard. Als ik in het voorjaar de eerste grutto hoor, weet ik weer waarom ik dit doe.”
Het gesprek met Arjan laat zien waar deze dag over gaat: over keuzes die verder reiken dan winst en verlies. Over hoe liefde voor het landschap zich moet verhouden tot regelgeving, beleid en geldstromen.
Geluksvogels en geluksmomenten
Even verderop neemt Gert-Jan Hospers, hoogleraar en zelfverklaard wandelprofessor, het woord. In het natte gras houdt hij een klein ‘pop-up college’ over geluk, vogels en biodiversiteit. Hij vertelt over onderzoek waaruit blijkt dat de vogelpopulatie in Europa sinds 1980 met zeshonderd miljoen exemplaren is afgenomen. “Dat is onvoorstelbaar veel”, zegt hij. “De oorzaak ligt voornamelijk bij het gebruik van pesticiden: minder insecten betekent minder voedsel voor vogels. Maar wat me vooral raakte, is dat onderzoek laat zien dat vogels mensen gelukkiger maken. Tien procent meer vogels in je omgeving verhoogt de ervaren levenskwaliteit meer dan een inkomensstijging van tien procent. Dat is toch iets om bij stil te staan?” Wellicht een wat wonderlijke conclusie, maar de boodschap is duidelijk: het verlies aan biodiversiteit is niet alleen een ecologisch probleem, maar ook een menselijk gemis.
Bestuurlijke lappendeken
Hoogheemraad Jos Verdoold van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard vertelt dat er in de Krimpenerwaard, in tegenstelling tot de Lopikerwaard en de Alblasserwaard, geen ruilverkaveling op grote schaal heeft plaatsgevonden, wat de eigenheid van de Krimpenerwaard schetst. Hij wijst naar een sloot naast het pad. “Wij gaan over dit water”, zegt hij, “maar niet over dat daar.” Hij wijst naar het veld erachter. “We kunnen het peil in de sloot beheren, maar de grondwaterstand in het perceel is een ander verhaal. En dat is precies waar het schuurt.” Zijn woorden raken aan de kern van het veenweidedilemma: waterpeil en landbouwproductie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een hoger peil remt bodemdaling en CO₂-uitstoot, maar bemoeilijkt de landbouw. Een lager peil is werkbaarder voor boeren, maar versnelt het veenverlies. “We zitten aan tafel met de provincie vanuit ruimtelijke ordening, met de gemeente vanuit de economische vitaliteit, met agrariërs vanuit hun agrarisch belang en met natuurbeheerders en het waterschap vanuit het peilbeheer en het bodemaspect. Samen proberen we tot een visie te komen. Dat is nodig, want de Kaderrichtlijn Water verstrijkt in 2027. Voldoen we niet aan de gestelde doelen, zullen er strengere regels komen.” De bestuurlijke lappendeken helpt niet bij het vinden van een gedeelde oplossing. “Het is mijn wens dat we meer als één overheid een gedegen visie voor de toekomst hebben voor de langere termijn, want daar wordt wel echt naar gesnakt.”
Dubieuze nummer één-positie
Jos vertelt verder dat het waterschap in de Krimpenerwaard te maken heeft met een dubieuze nummer één-positie. “We hebben de grootste populatie rivierkreeften en muskusratten per hectare. Dat klinkt misschien grappig, maar het is desastreus voor de waterkwaliteit. De kreeften eten de onderwaterplanten op, waardoor de sloten letterlijk dood zijn.”
Dolf Heikoop, een jonge biologische boer uit Stolwijk, knikt instemmend. “Tien jaar geleden kwam ik hier wonen en zaten de sloten vol met waterplanten. Die zijn verdwenen. En nu is het echt bijzonder als je een kikker hoort.” Hij vervolgt kritisch: “We werken keihard aan schoon water, minder uitstoot, beter bodembeheer. We meten, investeren, passen aan. En dan krijg je te horen dat het nog niet goed genoeg is. Dat haalt de motivatie eruit.” De groep is even stil. Zijn woorden vatten iets samen wat vaker doorklinkt: liefde voor het vak, maar ook vermoeidheid door de stroperigheid van beleid.
NOVEX en de kunst van het beginnen
Halverwege de wandeling vertelt Patricia Braaksma, programmamanager Coördinatiebureau Groene Hart en betrokken bij het landelijke Programma NOVEX (Nationale Omgevingsvisie Executiekracht), over de zoektocht naar uitvoeringskracht in de praktijk. “We werken aan een Regionale Investeringsagenda”, zegt ze. “Dat betekent: niet alleen plannen maken, maar ook uitvoeren. Grote en kleine projecten die samen laten zien dat vernieuwing mogelijk is.” Als voorbeeld noemt ze een project in Oudewater, waar woningen worden gebouwd met aandacht voor water en klimaat. “Tijdens de uitvoering kom je altijd belemmeringen tegen: regels, vergunningen, financiering. Maar als je blijft praten met elkaar, vind je oplossingen. De ‘EX’ van NOVEX staat officieel voor executiekracht, maar wat mij betreft ook voor experimenteerruimte. Je moet ergens beginnen.”
Stad en land: oude tegenstelling, nieuwe kansen
Na een lang modderig pad en het beklimmen van een vervaarlijk ogend houten bruggetje luisteren we weer naar een pop-up-college van Gert-Jan Hospers. Hij vertelt over de eeuwenoude relatie tussen stad en land. “Vroeger was de stad de plek om te werken, het platteland om uit te rusten”, zegt hij. “In de industriële revolutie verschoof dat, en in de 21e eeuw groeit de stad weer razendsnel. Maar juist daardoor wint het platteland aan betekenis.” Hij schetst een nieuw evenwicht: “De stad biedt innovatie, voorzieningen en duurzaamheid; het platteland rust, natuur en sociale samenhang. In een dorp zie je weinig mensen veel, in de stad veel mensen weinig. We kunnen van elkaar leren. Zelfs stadswijken proberen dorps te worden, met buurtbarbecues en moestuinen. Die verbinding is cruciaal.” De vergelijking is luchtig, maar raakt een snaar. De Krimpenerwaard ligt letterlijk tussen de steden Rotterdam, Gouda en Utrecht in en dat maakt haar rol des te belangrijker.
De jonge generatie
Terwijl een haas een sprint trekt van enkele honderden meters vertelt Arjan over de samenwerking met andere jonge boeren. “We zaten eens met z’n vieren aan de koffie”, zegt hij. “We maakten een SWOT-analyse van onze polder. Sinds het jaar 2000 is de veestapel met veertig procent gekrompen. Van de vijftien boeren zijn we nu nog met zijn vieren over.” Hun kracht zit in de verbinding. Ze delen kennis, trekken samen op bij projecten en denken in kansen. “We willen een toekomst die zowel economisch als ecologisch klopt. We hebben bijvoorbeeld berekend dat waterinfiltratie de CO₂-uitstoot per hectare met een kwart kan verminderen”, zegt Arjan. “Een relatief simpele maatregel, maar wel kostbaar. En je kunt je afvragen hoe handig het is om kilometerslange plastic leidingen in de grond te leggen. Dat zijn wel dingen waar je ook over na moet denken. Toch willen we ermee aan de slag.” Jos Verdoold bevestigt dat het waterschap ruimte maakt voor experimenten. “Tien procent van het gebied kunnen we nu uitrusten met infiltratiesystemen. We moeten gewoon beginnen en leren onderweg.” Er zijn obstakels, regels en financieringsvragen, maar ook een gedeeld verlangen om verder te komen.
Wat blijft hangen…
Aan het einde van de wandeling, bij de lunch met soep en kroketten, delen de deelnemers hun indrukken. Meindert Smallenbroek, directeur van de Unie van Waterschappen: “Wat je vandaag ziet, is dat er op de vierkante kilometer ongelooflijk veel samenkomt: landbouw, water, natuur, regelgeving, economie. Den Haag, Brussel, provincie, alles grijpt hier in elkaar.” Hij wijst op de verhalen van jonge boeren als Arjan en Dolf. “Hun keuzes laten zien hoe ingewikkeld de werkelijkheid is. Je doet iets goeds voor de natuur, maar wordt er financieel op afgerekend. Daar moeten we van leren. De opgave is niet alleen technisch, maar ook menselijk.” De oplossing ligt vaak niet in een nieuw onderzoek, vindt Meindert. “In negen van de tien gevallen is er al iemand die weet wat jij nodig hebt. Je moet die persoon alleen leren kennen. Kennissen zijn belangrijker dan kennis.”
Een ander advies dat bijval oogstte: “Wacht niet op de perfecte oplossing. Begin met wat beter is. Zet daarin de ‘grootstmogelijke kleine stap’.” Anderen benadrukken de kennis van de historie van het landschap, die bepalend is voor de huidige situatie en prijzen de diversiteit aan verhalen en perspectieven die allemaal aan de orde zijn gekomen.
De jonge boeren vinden het erg nuttig dat de overheid de moeite neemt om zo met elkaar de polder in te trekken, elkaars standpunten te delen en zich daarvoor open te stellen. “Zo kweken we begrip voor elkaars wereld”, zeggen ze. Al zouden ze wensen dat overheden met één gezicht naar buiten handelen, zodat zijn minder last hebben van verschillende wetten en regels en de gebrekkige afstemming daarin.
Wat deze wandeling vooral duidelijk maakt, is hoe gelaagd de toekomst van het platteland is. Er zijn zorgen, over regelgeving, over water, over leefbaarheid, maar er is ook een diepe betrokkenheid. De liefde voor het landschap blijkt sterker dan de frustratie over het systeem. En in elk verhaal schuilt dezelfde drijfveer: het verlangen om iets waardevols door te geven.